Verborgen trauma’s
Verborgen
trauma’s - Dr. E.R.S. Nijenhuis
Een
verdrongen incestverleden, tien jaar geleden kwam je ermee in
alle bladen. Maar ‘hervonden herinneringen’ kwamen
zelf in de beklaagdenbank te staan en daarmee de therapeuten die
ze naar boven haalden. Dat is lang niet altijd terecht, meent
psychotherapeut Ellert Nijenhuis. Het brein kan ons danig foppen.
Het was een paar jaar geleden nog regelmatig voorpaginanieuws.
Incestverhalen waarbij de slachtoffers pas na een jarenlange tocht
langs therapeuten hadden ontdekt dat ze misbruikt waren.
Toen kwamen de twijfels, in processen werden vermeende daders
vrijgesproken en later kwamen de therapeuten zélf voor
de rechter.
Ze zouden hun beïnvloedbare patiënten met valse herinneringen
hebben opgezadeld.
Afgelopen maandag gaf psychotherapeut Ellert Nijenhuis in het
Academiegebouw de vijfde Pieter Boekelezing, waarin hij de gevolgen
van trauma op het geheugen besprak. Nijenhuis, afgestudeerd als
klinisch psycholoog aan de RUG, gepromoveerd in Amsterdam en nu
werkzaam bij de GGZ Drenthe, voerde aan dat er een overweldigende
hoeveelheid wetenschappelijk bewijs is waaruit blijkt dat iemand
ernstige trauma’s inderdaad voor zichzelf verborgen kan
houden.
“Er waren therapeuten die overal misbruik achter zagen.
Dat men nu voorzichtiger is, vind ik positief.”
Maar Nijenhuis ziet ook de andere kant: sceptici die stellen dat
‘hervonden herinneringen’ niet bestaan. Nijenhuis
publiceerde in de afgelopen jaren veelvuldig over de psychologische
effecten van overweldigende gebeurtenissen en deed er zelf onderzoek
naar. “Mijn uitgangspunt is om een open geest te hebben
en goed onderzoek te doen.” Zo schreef hij met een collega
een overzichtsartikel
over de beste manier om tijdens een psychotherapeutische behandeling
om te gaan met ‘hervonden herinneringen, gebaseerd op de
meest actuele wetenschappelijke inzichten. Maar ook publiceert
hij over onderzoek naar de neurobiologische gevolgen van trauma’s.
“We moeten af van de cartesiaanse scheiding tussen lichaam
en geest”, vindt Nijenhuis. Want trauma’s laten hun
sporen niet alleen achter in het gedrag, maar ook in de hersenen.
“Uit proefdieronderzoek bleek dat de hippocampus kleiner
werd na het toebrengen van ernstige stress. Ik heb met enkele
collega’s onderzocht of bij patiënten met dissociatieve
stoornissen die trauma rapporteren, de hippocampus wellicht kleiner
is dan bij mensen zonder psychische stoornissen.”
Deze hersenkern, die een belangrijke rol speelt bij de opslag
van persoonlijke ervaringen in het geheugen, bleek bij patiënten
met een ‘dissociatieve identiteitsstoornis’ inderdaad
duidelijk kleiner te zijn. Patiënten die met succes waren
behandeld bleken een grotere hippocampus te hebben dan patiënten
die nog in behandeling waren. “Nader onderzoek moet duidelijk
maken of dit verschil een effect van behandeling is.”
Incest
Een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS), vroeger bekend als
‘meervoudig persoonlijkheidsstoornis’, is een van
de mogelijke gevolgen van een ernstig trauma waaraan een kind
op jonge leeftijd en langdurig wordt onderworpen, zoals incest.
Door zo’n reeks van ervaringen kan — onder bepaalde
voorwaarden — het bewustzijn splitsen. “Mensen kunnen
bijvoorbeeld vertellen over wat hun is overkomen maar ze voelen
er niets meer bij, alsof het niet over henzelf gaat. Terwijl ze
er wel nachtmerries over hebben.” In extreme vorm kan door
zo’n afgesplitste herinnering aan het trauma niet of moeilijk
toegankelijk zijn, stelt Nijenhuis.
Ook DIS laat sporen in de hersenen na. Met collega’s onderzocht
Nijenhuis patiënten met DIS die in de loop van de therapie
hadden geleerd om de afwisseling tussen verschillende delen van
de persoonlijkheid bewust tot stand te brengen. Zij konden afwisselen
tussen een deel van hun persoonlijkheid waarin zij emotioneel
reageerden op herinneringen aan traumatische ervaringen en een
deel dat er niet emotioneel op reageerde. In beide toestanden
werden de patiënten blootgesteld aan beschrijvingen van neutrale
en traumatische ervaringen. Tegelijkertijd werd hun hersenactiviteit
vastgelegd met behulp van een PET-scan. “We vonden met de
traumatische tekst verschillen in hersenactivitiveit tussen de
beide toestanden.”
Nijenhuis verbaast zich er over dat de gevolgen van psychologische
trauma’s zo lang onderbelicht zijn gebleven. “Na oorlogen
zie je dat er veel aandacht is voor de gevolgen van trauma’s.
Maar daarna neigen we ernaar dat weer snel te vergeten.”
Ook de aandacht voor seksueel misbruik vertoont ongrijpbare cycli.
“Een eeuw geleden is het vóórkomen van incest
uitgebreid in kaart gebracht. Maar toen ik studeerde, rond 1975,
meldden de leerboeken dat hooguit een op de miljoen mensen met
incest te maken hadden gehad. En dat die ervaring niet per se
negatief hoefde te zijn.” Uit verschillende onderzoek blijkt
echter dat zo’n 15 procent van de vrouwen seksueel misbruik
rapporteert, met alle gevolgen van dien. “Er is becijferd
dat de economische kosten van incest even groot zijn als die van
kanker. Je moet dan denken aan behandelkosten, maar ook de negatieve
gevolgen van slecht presteren op de arbeidsmarkt.”
Kindertelefoon
Maar ondertussen, zo merkt Nijenhuis op, is de kindertelefoon
verdwenen. “Stel je voor dat je zes jaar bent en misbruikt
wordt door je ouders. Waar kan je dan heen?” Dus kan misbruik
jaren doorgaan. En komen kinderen in een onmogelijke spagaat.
Ze zijn volledig afhankelijk van hun ouders, zijn emotioneel aan
hen gehecht, maar ervaren ook defensieve mechanismen. Het resulterende
trauma kan tientallen jaren doorwerken.
Er is gevonden dat mensen met dissociatieve stoornissen veel fantasie
hebben. Sommige onderzoekers zeggen daarom dat ze het misbruik
en hun stoornis zelf hebben bedacht. Nijenhuis onderzocht ook
dit aspect. “Dan zie je dat deze mensen niet fantaseren
over misbruik, maar juist een leukere geschiedenis voor zichzelf
bedenken. Dat ze niet een heel weekend in de kast zaten,
maar dat ze vriendjes hadden om mee te spelen.” Verhalen
over de omvang van misbruik worden onvoldoende serieus genomen,
vindt Nijenhuis. “We willen onszelf graag geruststellen,
we denken: zo kán het niet zijn, dus zo ís het ook
niet.”
Wat Nijenhuis betreft zou de overheid actie moeten ondernemen.
“Spotjes om kinderen uit te leggen dat misbruik niet normaal
is, bijvoorbeeld.
Er zijn geen eenvoudige oplossingen, maar we moeten serieus nagaan
hoe we kinderen kunnen helpen om aan de noodrem te trekken.”
© René
Fransen
Pieter
Boeke-lezing
De Pieter Boekelezing is een initiatief van de Stichting Post
Academiale Opleiding Psychotherapieën (PAO-P). Die wil hiermee
een breder publiek kennis laten maken met de thematiek van de
theorie en methodiek van de psychotherapie en het onderzoek daarnaar.
De lezing, mede georganiseerd door Studium Generale, is vernoemd
naar prof.dr. P.E. Boeke, oud-voorzitter van de Stichting PAO-P
en oud-hoogleraar klinische psychologie aan de RUG.
ONDERZOEK HIPPOCAMPUS
Vergeleken
met gezonde controle proefpersonen hadden patiënten met dissociatieve
identiteitsstoornis (DIS) links 25% en rechts 26% minder volume
van de hippocampus, en patiënten met dissociatieve stoornis
niet anderzijds omschreven (DSNAO) links 13% en rechts 14% minder
hippocampaal volume. De DSNAO groep zal nog worden uitgebreid
met 2 patiënten zodat voor deze groep de uiteindelijke percentage
nog wat kan veranderen.
Vrouwen
die voorheen DIS hadden, maar geheel hersteld zijn, hadden links
9% en rechts 18% meer hippocampaal volume dat vrouwen met DIS.
De scores op vragenlijsten naar dissociatie, posttraumatische
stress en algemene psychopathologie (angst, depressie, enzovoort)
lagen in dezelfde orde als die van psychisch gezonden vrouwen.
Hun scores op de trauma zelf rapportage vragen lijst
waren zeer hoog.
Uit
deze gegevens mag niet worden geconcludeerd dat herstel van DIS
samengaat met een toename van de hippocampaal volume. Dit is omdat
wij geen bepaling hebben van het hippocampaal volume van de herstelde
DIS patiënten toen zij nog DIS hadden. De gegevens zijn wel
consistent met de gedachte dat herstel van DIS kan samengaan met
een zeker herstel van hippocampaal volume. Om deze hypothese te
toetsen zouden wij graag patiënten die nu nog DIS of DSNAO
hebben en van wie een MRI scan is gemaakt opnieuw onderzoeken
wanneer zij enige tijd geheel hersteld zijn.
Wij stelden een sterke samenhang
vast tussen het hippocampaal volume en de ernst van trauma-rapportage,
dissociatie en posttraumatische stress symptomen. De samenhang
van het hippocampaal volume en de algemene psychopathologie en
fantasierijkheid was veel minder sterk. De conclusie is dat naarmate
ernstiger trauma en een hogere mate van dissociatie en posttraumatische
stress wordt gerapporteerd het hippocampaal volume kleiner was.
Dit resultaat is in overeenstemming met de hypothese dat ernstige
traumatisering een afname van het hippocampaal volume tot gevolg
kan hebben. Het kan echter niet geheel worden uitgesloten dat
een kleinere hippocampus de kans verhoogt dat iemand getraumatiseerd
raakt.
Vrouwen
met dissociatieve stoornissen en vrouwen die voorheen DIS hadden
scoren hoger op fantasierijkheid dan vrouwen zonder psychische
stoornissen. De scores op fantasierijkheid van DIS, DSNAO en ex-DIS
patiënten waren evenwel niet buitengewoon hoog.
Zij fantaseerden prettige levensgebeurtenissen, fantaseerden niet
over trauma en gebruikten hun fantasie om beter te kunnen omgaan
met de gerapporteerde traumatisering. Dit resultaat is in strijd
met de gedachte van sommige sceptici dat dissociatie en trauma-rapportage
gevolgen zijn van fantasie.
De
beschreven resultaten geven weer dat het onderzoek een belangrijke
bijdrage vormt aan de kennis over trauma en hersenen.
Het geeft ook aanleiding tot voortzetting van de ingeslagen onderzoeksweg.
©
Dr.
Ellert Nijenhuis, Drs. Thomas Ehling, Drs. Allard Krikke