De lange weg, de kleine stap (4)
Ver van de bewoonde wereld woonde een vrouw. Ze was een soort
herder. Sommige van haar dieren bleven altijd thuis, andere gingen
mee op tochten in de nabije omgeving. Ze werkte hard om voor haar
have te zorgen. Het was moeilijk om een behoorlijk inkomen te verwerven.
De bodem was schraal, zodat veel dieren, die wel van een goed ras
waren, toch aan de magere kant bleven en hun vacht niet de volheid
en glans kreeg die ze verdiende.
Op een dag kwam er een
reiziger langs. Hij vertelde van een land waar overvloed was. Er
zou daar zeker plaats zijn voor haar en haar kudde. De vrouw luisterde
met volle aandacht. Maar toen ze hoorde hoe lang, moeilijk en gevaarlijk
de weg was die ze zou moeten afleggen, zonk haar de moed in de
schoenen. Tal van zorgen overvielen haar. Hoe moest dat met de
kleintjes? Hun korte pootjes zouden die reis misschien niet kunnen
volhouden. Hoe moest het met de oudere dieren, zouden ze niet te
traag en te stram zijn? Misschien wilden ze op hun leeftijd geen
verandering meer. Zo bleef ze aarzelen en dromen en zwoegen.
Jaren later kwam de reiziger opnieuw voorbij. “Nog niet op
weg?” riep hij. De vrouw vertelde van haar grote zorgen. De
reiziger knikte, dacht diep na en zei: “Jij kunt gaan. Ik weet
het zeker. En jij kunt het zeker weten en je dieren kunnen het zeker
weten. Sterker nog, je weet het al, maar je ziet het niet. Je zwoegt
hier elke dag, je loopt van hot naar haar. Heen en weer. En je dieren
doen hetzelfde. De jongen huppelen van hier naar daar en weerom.
De oude gaan van stal naar de wei en van de wei naar de stal. De
reis vraagt grote inspanning, maar niet veel meer dan je elke dag
al levert. Niet veel meer dan een onbeduidende verandering. Niet
in rondjes trekken rond het huis, maar gaan in een rechte lijn. Dat
is alles. Die kant op, elke dag een stukje. Zet eens een kleine stap
in die richting. Doe het nu maar. En nog een. Zie, je bent al op
weg!”
|